Franjeporiezwam
Beschrijving
< 1cm: loep
Vruchtlichaam éénjarig, (vlak) trechtervormig met een centrale steel. Hoed Ø 3-10 cm, 10-15 mm dik. Bovenzijde met min of meer concentrisch staande, aangedrukte, spitse, aan de uiteinden harige, donkergeelbruine schubben, geel- tot oranjebruin met een crème tot okerkleurige ondergrond, met een golvende, scherpe rand met franje.
Buisjes 1-4 mm lang, ver op de steel aflopend, wittig-crème. Poriën 0,5-2 per mm, rond tot langgerekt, getand, crème tot gelig.
Steel 1-6 cm x 5-15 mm, bleekgeel, met een witte, donzige basis. De steel kan door het substraat heen wortelen en eindigen in een diep in de bodem zittend, groot knolvormig sclerotium. Vlees zacht, elastisch, wit. Geur zwamachtig.
Sporeekleur wit.
Voorkomen
Op takken, stammen en stronken van loofbomen (esdoorn, wilg, els, beuk) op voedselrijke (klei)bodem. Voorjaar-zomer.
Saprofiet.
Status
Matig algemeen.
Verwante en/of gelijkende soorten
Polyporus squamosus
Extra informatie
De Franjeporiezwam vormt soms tot 15 kilo zware, in Italië als "pietra fungaia" bekend staande ondergrondse knollen of (pseudo)sclerotia. Minder grote "zwamstenen" werden in 1920 ook al in Nederland gevonden en komen nog steeds af en toe in Nederland voor. Zij werden vroeger wel verzameld om er, ingebed in vochtige aarde, in de kelder of de tuin, gedurende enkele jaren de er op verschijnende eetbare jonge vruchtlichamen van te kunnen oogsten.
Volgens een oud bijgeloof zou de ondergrondse knol zich daar ontwikkelen, waar de lynx zijn territorium met urine markeerde.